Leiden´s ontzet. (bijdrage op 1 oktober 2018)

Mijn bijdrage bestaat uit 3 delen. Het eerste deel vat beknopt de feiten samen over het ontzet van Leiden. Het meeste zal hiervan wel bekend zijn. Het tweede deel gaat over de helden van het beleg en het ontzet en wat ze hebben gedaan om de geschiedenisboeken te halen. Het derde deel is een relaas in oud-Nederlands over de ontvangst van de geuzen in de stad en bevat een waarschuwing voor onze feestelijke nazitting met haring, wittebrood en corenwijn.

De feiten.Het gewraakte beleg is feitelijk het tweede beleg dat Leiden in korte tijd te verduren kreeg. Het eerste beleg was door de stad goed voorbereid en heeft nauwelijks tot ellende geleid. De Spaanse troepen werden evenwel naar de Mookerhei gedirigeerd om te vechten tegen de troepen van de prins van Oranje. De waarschuwing van de prins dat het beleg binnen korte tijd weer hervat kon worden, werd evenwel door de stad in de wind geslagen. Kortom er was te weinig voorraad aan voedsel ingeslagen en zelfs de oude stellingen van de Spanjaarden  waren niet afgebroken.

Aldus werd op 26 mei de stad snel opnieuw hermetisch afgesloten. Vanaf halverwege september werd de situatie voor de stad hopeloos. Er heerste de pest en van de 15000 inwoners stierven er 6000 en stond de stad op het punt zich over te geven. Een bericht ontvangen per postduif, waarover straks meer, gaf de stad echter nieuwe moed. De inundatie, zoals die werkte voor Alkmaar en Haarlem, werkte echter niet onmiddellijk voor Leiden. De oostenwind stuwde het water de verkeerde kant op waardoor er te weinig water stond voor de geuzen om Leiden te bereiken. Wel werd er op 17 september slag geleverd bij Zoetermeer, die door de geuzen werd gewonnen. Pas met het opsteken van een stormachtige westenwind in de nacht van 2 op 3 oktober lukte het de geuzen om Leiden te bereiken en te ontzetten. De Spanjaarden waren toen al gevlucht voor het water.

Dan de helden.

De Boisotkade, het Van der Werfpark, de Jan van Houtkade en de Doezastraat. In Leiden zijn talloze verwijzingen naar de helden van Leidens Ontzet. Wat voor rol speelden ze in het verhaal? We zetten het op een rijtje.

Lodewijk van Boisot, ook wel Louis Boisot genoem was de bevelvoerder van de geuzenvloot. De admiraal van de ´marine´ van de prins. Misschien wekt zijn naam enige verwarring, maar de geuzenvloot werd vooral gevormd door lagere edelen die zich verzetten tegen de Spaanse overheersing.

Jan van Hout was de stadssecretaris en mede de rechterhand van de stadscommandant. Hij behoorde tot de harde kern van het stadsbestuur dat weigerde zich over te geven aan de spekken.

Jan van der Does, ook wel Janus Dousa genoemd, was heer van Noordwijk en Kattendijke. Hij verhuisde in 1572 naar Leiden en werd daar bevelhebber tijdens de belegering.

Willem Cornelisz was organist en luitspeler in de Pieterskerk en werd daarom ook Speelman genoemd. Samen met twee broers was hij duivenhouder. In plaats van zijn duiven tijdens de honger op te eten wist hij de duiven langs de stellingen te smokkelen en zodoende de communicatie tussen de geuzen en de stad in stand te houden. Boisot liet zo op 28 september weten dat de dijken waren doorgestoken en de redding nabij was. De prins verleende Willem een adellijke titel en hij mocht zich van Duyvenbode noemen. Zijn wapen bevat 4 blauwe duifjes en is nog te bezichtigen op zijn woning in Leiden.

Pieter Adriaanszoon van der Werff was de burgemeester van Leiden tijdens het beleg en hoorde tot de harde kern die weigerde zich over te geven, daartoe overtuigd door van Hout en van der Does. Het verhaal gaat dat hij tijdens een opstootje in het stadhuis, waarin het volk brood of overgave eiste, hij zijn lichaam aanbood als voedsel. Zover hoefde het evenwel niet te komen.

Cornelis Joppensz, was een weesjongen die in de vroege ochtend van 3 oktober de stad uitsloop om te kijken bij Lammenschans, waar het opmerkelijk stil was in het legerkamp van de spekken. Hij vond de ketel met hutspot – peen, ui en pastinaak. Er is een verhaal dat vertelt dat hij tot deze actie werd aangezet door het stadsbestuur.  Over de achterliggende reden om een kleine jongen uit te sturen kan worden gespeculeerd. Een grotere kans te overleven of bij mislukken een mond minder te voeden.

En dan zusters, ook een vrouw. Magdalena Moons. Zij was de minnares van de spaanse bevelhebber Valdéz. Zij woonde weliswaar in den Haag, maar had veel familie en kennissen in het bezette Leiden. Zij beloofde Valdéz te trouwen als hij de aanval op de stad nou wat zou uitstellen, wat een keerpunt in de belegering betekende. Zij leefde volgens haar genealogie van 1541 tot 1613 en was in 1574 dus al 33 jaar. Zij is inderdaad met Valdéz getrouwd. Deze leefde van 1511 tot 1581. Later is zij nog getrouwd met Willem de Bye en Jurriaan van Lennep. Ik meet mij geen oordeel aan over haar moraal.  Duidelijk is dat zij alles inzette waarover haar charme kon beschikken. Hony soit qui mal y pense, aldus de leuze van de orde van de kousenband.

Ooggetuigenverslag.

Dan een verslag van Pieter vander Eyk uit 1744, over de aankomst van de geuzen in Leiden, daarmee nauwelijks een ooggetuigenverslag, maar ontstaan uit overlevering van de volksverhalen. Het boekje is opgenomen in de Koninklijke Bibiotheek in den Haag. Ik citeer.

Onuitsprekelyk was de blydschap en het uitgelaten gejuig, daar mede zy verwelkomd wierden van burgers en overheden, van ryken en armen, van ouden en jongen. Hemel en aarde schenen te dreunen wegens de vreugdegalmen die men hoorde opgaan. Men was als uit den dood verrezen zoo woelde en krioelde het over al in wyken en straaten, inzonderheid aan de Vlietbrug, daar Brood was, ´tgeen veelen in zeven weeken niet gezien hadden.

Het holgehongerde volk  boorde dik en dicht den oever en overwelfde de vaart met het uitstrekken van schouderen, armen en handen om te bereiken, te vangen, te grabbelen, brood, haring, kaas en andere spyzen hen toegereikt of geworpen van de bootsluiden. Sommigen sprongen ten halze toe in het water of zwommen aan de Schepen, anderen eenige mondkost gekreegen hebbende liepen met brood en haring in de hand, met tranen van blydschap op de wangen steewaarts in verkondigende die ongeziene en wonderbaare verlossing. Alle wegen en buurten wedergalmden van den roep ´Leiden is ontzet, Leiden is ontzet, Gode zy lof en Dank in Eeuwigheid´.

Daarentussen zag men er velen , die t´eeten zo gulzig inslokten dat zy met de mondkost tussen de tanden op straat verstikten en dus na het ontworstelen van zo veel rampen in de haven des heils jammerlyk schipbreuk leeden, waarvan de overheid goedvondt in St. Jacobsgasthuis, nu de Zaaihal, yder daags een half pond brood, een stuk kaas en eene pekelharing uit te delen, op dat niemand zig door onmaat veraazen zoude, en de verwende maagen allengs haar ouden plooi krygen mogten.

Broederen en zusteren. Tot zover het oude verslag, als het ware een ooggetuigenverslag van de aankomst van de geuzen. Nu  wij ongetwijfeld verwende maagen hebben, zullen wij beslist geen schipbreuk lijden in de nazitting. Voor de goede orde zij vermeld dat uw dagelijkse brood, kaas en pekelharing ná vanavond verkregen kan worden in de supermarkt bij u om de hoek.